Piepklein
Ik ben de afgelopen week op
ontzettend veel plaatsen geweest in Hoogvliet. Ik ben in clubhuizen geweest,
ondanks dat je er niet meer mag roken, bij bijeenkomsten en zelfs bij een
paar nieuwbouwprojecten. Op zich niet opzienbarend want als liefhebber van
Hoogvliet steek je nu eenmaal zo hier en daar wel eens je neus in.
Wat me opviel in de gesprekken, die ik had met de mensen die ik aantrof, is
dat er een soort kentering is gekomen in hun oordeel over de ontwikkelingen
van de Hoogvlietse vernieuwingen.
Was het een paar jaar geleden nog overwegend negatief, nu spreek ik steeds
vaker mensen die het veranderende Hoogvliet als positief beschouwen.
Natuurlijk denkt lang niet iedereen daar zo over, maar het aantal mensen dat
het als verbeteringen ziet groeit duidelijk.
Ook ik had ooit wel bedenkingen bij al dat slopen van huizen. Moesten die
maisonnettes van de Koolvisweg nu wel echt weg? Ik heb daar ooit gewoond,
vier hoog boven het trappenhuis. Gouden woningen die als er dubbel glas en
een lift in had gezeten er vast nog zouden staan.
Het was daar oergezellig, een soort wijkje in een wijkje van een wijk.
Achteraan woonde een deerntje met een enorme witte hond en een piepklein
rokje waar menig buurman door van slag raakte. Beneden een duivenmelker die
de halve dag geluiden maakte die de kleine Hiawatta niet zou kunnen nadoen.
Beneden in de flat een stel met een vechtrelatie die regelmatig eindigde in
het bloemenperkje op het grasveld. Net als het spannend werd omdat ze elkaar
de kleren van het lijf rukten riep dan mijn vrouw vanaf de galerij; ‘zeg
houden jullie daar eens mee op’, doodzonde natuurlijk want zo misten we
weer iets spannends.
Het was echt een stukje volkswijk, een Hagenaar, een Belg, een Rotterdammer,
zelfs een Amsterdammer, maar daar praatten we nooit mee, en ook nog een
geboren Hoogvlieter waren zo’n beetje de harde kern van het trappenhuis.
Ik heb zelf op de gekste plekken gewoond in mijn leven, Friesland,
Overijssel, Gelderland, Zuid-Holland en zelfs in Schiedam, maar op de
galerij, vier hoog aan de Koolvisweg was meer sfeer dan waar dan ook. Toch
mis ik het nu niet meer, want als ik nu in die wijk kom dan voel ik niks
meer. Ik woon nu in Tussenwater, de wijk met fouten, maar ach, je moet toch
ergens wonen. Nee, ik ga niet negatief doen over Tussenwater want al is het
bezopen dat er nergens een winkeltje is of fatsoenlijk clubhuis met
rookcabine, is het er zo slecht nog niet. Zouden er wat meer bomen komen en
hier en daar nog een wipkip dan zou dat al een verbetering zijn. En mocht
Jaqueline Cornelissen, portefeuillehouder van ondermeer buitenruimte, nog
een pot witte verf over hebben dan hoop ik dat die eens gebruikt gaat worden
om parkeerplaatsen te markeren, want dat ‘blind’ parkeren leidt tot
drama’s. Dat parkeren is meteen de zwakke plek van Tussenwater. Een wijk
vol met jonge energieke mensen die grotendeels werken. Dat betekent dat pa
en ma een auto hebben en dat pa en ma als ze van hun werk thuis komen
verwensen dat ze er twee hebben, want waar laat je dat ding? In een wijk
waar de vergrijzing in volle gang is kun je volstaan met één parkeerplaats
per twee woningen en een hokje voor de rollator. Maar in een energieke wijk
als Tussenwater met allemaal noeste arbeiders moet je dat toch echt anders
inrichten hoor. Ik geef niemand de schuld van deze misrekening, die maken we
allemaal wel eens, maar wat gaan we er nou aan doen? Er zijn overigens wel
meer wijken waar verbeteringen mogelijk zijn, maar ja….. Voor mij is het
overigens minder erg dan voor veel anderen, ik heb geen vaste werktijden en
vind meestal wel een plekkie. En zo zie je maar dat alles voor- en nadelen
heeft. Die ouwe trouwe Koolvisweg had wel wat, nooit geen parkeerprobleem en
het ‘theater’ voor de deur, dat missen we in Tussenwater wel een beetje,
maar ja, hier tocht het niet en lopen geen grote witte honden, wel een
zwarte overigens, maar die is lief.
|