nummer 17-03-05
Springers
(Botlek-2)

Vlak na mijn trouwen verhuisden mijn ouders van de Kalmoestraat naar een flat op de Binnenban. Hoewel de tochtige dubbele rij winkels officieel winkelcentrum Hoogvliet heet wordt dit nimmer afgebouwde winkelcentrum in de volksmond steevast de Binnenban genoemd. Waarom? Ja, waarom heet die ondergrondse verzameling kelderwinkels in Rotterdam de Koopgoot? Ach, het beestje moet een naam hebben. Op de derde verdieping woei het altijd. U zegt dat het er waaide? Ja, dat deed het er ook en samen veroorzaakte dat soms een behoorlijke windkracht waarbij de toch zeker niet kleine onderbroeken met gulp van mijn vader van de waslijn werd gerukt en misschien wel in het karretje van een voorbijgangster terechtkwam die haar boodschapjes had gedaan in de supermarkt van Galerie Modern. Als je plotseling zo’n hagelwitte herenslip in je winkelwagentje krijgt dan wil je wel even schrikken. Maar als die onderbroek ook nog eens gevuld is met een circa 70 kilogram wegende klomp vlees dan lig je zelf ook bijna in coma. Het flatgebouw waar mijn ouders woonden was in de jaren 80 van de vorige eeuw aardig in trek bij springers. Mijn moeder stond een keer de ramen aan de achterkant te zemen toen er weer eens iemand zonder netjes gedag te zeggen langs het keukenraam voorbij vloog. Het mensje was er weken later nog overstuur van. Springers heb je in alle soorten en maten. Eén ding hebben ze echter gemeen, ze hebben geen parachute om. Zo kan het dat ze vanaf het moment dat ze over het randje gaan de meest fraaie duikvluchten kunnen maken en schitterende salto’s, maar bij het neerkomen, slaan ze allemaal een modderfiguur. Zelf heb ik in mijn werk genoeg springers meegemaakt. Ik zal een jaar of zes oud geweest zijn toen ik er zelfs drie in één keer vanaf het hoogste puntje van de Koninginneburg bij het Noordereiland in Rotterdam zag springen. Jonge binken van een jaar of 18 die een weddenschap hadden gesloten om vanaf de Hef de haven in te duiken. Twee van hen kwamen in het water terecht en na verloop van tijd ook weer boven drijven. Applaus was hun deel. Dat applaus verstomde en de kreten van afgrijnzen steeg uit de meute omhoog toen nummer drie na een prachtige vogelvlucht te pletter viel en uiteen spatte op een betonnen pijler met houten dukdalf. De verschrikkelijke ervaring weerhield mij er niet van om zelf later ook een springer te worden. Touwtjespringen wel te verstaan met telkens tenminste één been veilig aan de grond. Vorige week sprong er nog eentje van de Euromast. Hij kwam bij de kassa’s terecht en leefde nog enige tijd voordat zijn totaal versplinterde lichaam de laatste adem uitblies. Het doodsgereutel klinkt vast nog hoorbaar in de oren van de hulpverleners. Die hulpverleners moeten altijd de rommel op komen vegen. Hier een botje, daar en beentje. Hup, in de plastic zak, wat zaagsel over de plas geronnen bloed om daarna de nabestaande het slechte nieuws te mogen vertellen. Nog steeds als ik over de Binnenban loop en ik kijk naar de flat boven de Albert Heijn dan denk ik aan mijn moeder, de hulpverleners en al die andere ooggetuigen van de zelfmoordenaars. Alleen daarom zou ik al willen adviseren: ‘verzint eer gij springt’.

Joop van der Hor